top of page

Bloedgroepen

Op de membranen van rode bloedcellen (erytrocyten) zijn membraanproteïnen aanwezig die verschillen van persoon tot persoon. Deze proteïnen noemen we bloedantigenen. Tegelijkertijd komen in het bloedplasma antistoffen tegen lichaamsvreemde bloed-antigenen voor. De aanwezigheid van bloedantigenen en antistoffen is erfelijk bepaald. 

 

Er zijn tientallen verschillende bloedantigenen. Ze bepalen iemands bloedgroep. De belangrijkste zijn de ABO-groepen en de resusfactor

De ABO-groepen

 

Als iemand bloedgroep A heeft, wil dit zeggen dat bij deze persoon het A-antigeen voorkomt op de rode bloedcellen. Bij iemand met bloedgroep B komt het B-antigeen voor, bij iemand met bloedgroep AB komt het A- en B-antigeen voor en bij iemand met bloedgroep O komt geen van beide voor. In feite staat O voor nul, dus afwezigheid van het A- en B-antigeen.

 

In het bloedplasma zitten antistoffen tegen lichaamsvreemde bloedantigenen, dit zijn dus de antigenen die niet op de rode bloedcellen van deze persoon voorkomen. Een persoon met bloedgroep A heeft antistof anti-B, iemand met bloedgroep B heeft antistof anti-A, iemand met bloedgroep AB heeft geen van beide antistoffen en iemand met bloedgroep O heeft anti-A en anti-B. 

Bepaling van je bloedgroep is essentieel bij bloedtransfusie. Een bloedtranfussie kan alleen als de ontvanger geen antistoffen heeft die gericht zijn tegen de bloedantigenen van de donor. Is dit wel het geval, dan gaan de antistoffen binden op het bloedantigeen van de binnengekomen bloedcellen. Hierdoor gaan de vreemde bloedcellen samenklonteren of agglutineren, waarna ze worden afgebroken. Het afbraakproces wordt hemolyse genoemd. 

 

Een donor van bloedgroep A kan bloed geven aan een acceptor van zowel bloedgroep A als AB. Als deze donor bloed geeft aan een acceptor met bloedgroep B of O zullen de anti-A antistoffen aanwezig in het bloed van deze acceptor binden aan het A-antigeen van de binnengekomen rode bloedcellen en zorgen voor hemolyse. 

Een donor van bloedgroep B kan bloedgeven aan een acceptor van bloedgroep B en AB. Een donor van bloedgoep AB kan enkel bloedgeven aan een aceptor met bloedgroep AB. Een donor van bloedgroep O kan bloed gevan aan alle andere bloedgroepen. Belangrijk om te vermelden is dat in het bloedplasma van deze donor wel anti-A en anti-B zit. Maar het donorbloed wordt zo sterk verdund door het plasma van het acceptorbloed, dat de antistoffen van de donor geen noemenswaardige invloed uitoefenen op de bloedcellen van de acceptor. 

 

 

 

Samengevat kan elke bloedgroep van zichzelf bloed krijgen en aan zichzelf bloed geven. Bloedgroep O kan enkel van zichzelf bloed krijgen, maar kan aan alle bloedgroepen geven. Bloedgroep O noemen we daardoor universele donor. Bloedgroep AB kan alleen aan zichzelf bloedgeven, maar kan wel van alle andere bloedgroepen ontvangen. Bloedgroep AB noemen we universele acceptor.

De resusfactor

Behalve antigenen A en B kunnen rode bloedcellen ook een ander type antigeen, het D-antigeen, bevatten. Dit antigeen wordt ook resusfactor Rh genoemd, omdat dit antigeen voor het eerst is ontdekt bij resusaapjes. Personen die het D-antigeen bezitten zijn resuspositief (Rh+), personen die het D-antigeen niet bezitten zijn resusnegatief (Rh-). 

 

In tegenstelling tot het ABO-systeem, waar een persoon antistoffen bezit tegen alle vreemde bloedantigenen, heeft een resusnegatief persoon geen antistoffen tegen het D-antigeen. De antistof anti-D wordt wel aangemaakt na contact met resuspositieve bloedcellen, bijvoorbeeld bij een transfusie met resuspositief bloed. Bij een volgende transfusie van resuspositief bloed zal het gevormde anti-D zorgen voor agglutinatie. Een persoon die resusnegatief is kan dus bloed geven aan zowel resusnegatieve als positieve acceptoren. Een resuspositieve donor kan enkel bloed geven aan een resuspositieve acceptor.  

Verwikkelingen bij zwangerschap

 

Tijdens de zwangerschap is het bloed van de moeder volledig gescheiden van dat van de foetus. Maar in de placenta kunnen lekken ontstaan (vooral tijdens de bevalling), waardoor foetaal bloed in de bloedbaan van de moeder terechtkomt en omgekeerd. Als een resusnegatieve moeder zwanger is van een resuspositieve baby gaat op dat moment in het bloed van de moeder anti-D antistoffen worden aangemaakt. Dit is geen probleem voor dit kindje, maar wel bij een volgende zwangerschap van een resuspositief kind. Anti-D kan, in tegenstelling tot anti-A en B, doorheen de placenta. Hierdoor kan het in de bloedbaan van het kind terechtkomen en agglutinatie veroorzaken gevolgd door hemolyse. Het kind wordt geboren met geelzucht, bloedarmoede of wordt dood geboren. 

Dit probleem kan vermeden worden door de moeder kort na de geboorte van een resuspositief kind anti-D toe te dienen. Bloedcellen van de baby die toevallig in de bloedsomloop van de moeder zijn terechtgekomen, worden zo vernietigd, zodat het immuunsysteem van de moeder niet aangezet wordt om antistoffen te produceren. 

Bloedgroepbepaling 

Via onderstaande link kan je de bloedgroep bepalen van 8 patiënten. Lees eerst de werkwijze, door onderaan op        te klikken langs uitleg van de werkwijze. Klik onderaan op          om terug te gaan naar het vorige scherm. Door op het groene driehoekje langs patiënt 1 te kikken start de bloedgroepbepaling van deze patiënt. Klik onderaan op het rechtse driehoekje                       om verder te gaan. Nadat het serum is toegevoegd, moet je aanduiden via de bolletjes welke bloedgroep dit volgens jou is. In de tabel wordt aangegeven of dit correct is. Doe dit voor alle patiënten. De volgorde waarin je de patiënten hun bloedgroep bepaalt is niet van belang.

bottom of page